In 1947 publiceerde José Saramago (1922-2010) zijn eerste roman De weduwe. Het boek werd nauwelijks opgemerkt en daar was de Portugese schrijver achteraf gezien niet zo rouwig om. 'Te oordelen naar deze proeve', zo schreef hij jaren later in een terugblik die is opgenomen in de Nederlandse vertaling, 'had de toekomst eigenlijk ook niet veel te bieden voor de schrijver van De weduwe.'
En inderdaad: nadat zijn eersteling het licht had gezien, zou het nog zo'n drie decennia duren voordat Saramago met een nieuwe roman kwam. Maar toen was er geen houden meer aan en schreef hij de ene na de andere roman, waaronder Memoriaal van het klooster, Het stenen vlot, Het evangelie volgens Jezus Christus en De stad der blinden. Saramago had zijn stem gevonden en groeide uit tot een van de grote Europese schrijvers van zijn tijd. In 1998 ontving hij als eerste Portugees de Nobelprijs voor Literatuur.
In het nawoord brengt Harrie Lemmens de parallellen tussen De weduwe en Sarama…Lees verder
In 1947 publiceerde José Saramago (1922-2010) zijn eerste roman De weduwe. Het boek werd nauwelijks opgemerkt en daar was de Portugese schrijver achteraf gezien niet zo rouwig om. 'Te oordelen naar deze proeve', zo schreef hij jaren later in een terugblik die is opgenomen in de Nederlandse vertaling, 'had de toekomst eigenlijk ook niet veel te bieden voor de schrijver van De weduwe.'
En inderdaad: nadat zijn eersteling het licht had gezien, zou het nog zo'n drie decennia duren voordat Saramago met een nieuwe roman kwam. Maar toen was er geen houden meer aan en schreef hij de ene na de andere roman, waaronder Memoriaal van het klooster, Het stenen vlot, Het evangelie volgens Jezus Christus en De stad der blinden. Saramago had zijn stem gevonden en groeide uit tot een van de grote Europese schrijvers van zijn tijd. In 1998 ontving hij als eerste Portugees de Nobelprijs voor Literatuur.
In het nawoord brengt Harrie Lemmens de parallellen tussen De weduwe en Saramago's latere werk in kaart. Mij zijn vooral de hemelsbrede verschillen opgevallen. De weduwe doet meer denken aan het werk van de grote Portugese realist Eça de Queiróz (1845-1900) dan aan de latere Saramago met zijn postmoderne, droomachtige spel met feit en fictie. In De weduwe ademt alles 19de eeuw: de setting, de plot, de personages, hun opvattingen en, niet te vergeten, de stijl. Hier is nog een schrijver aan het woord die een verhaal met een kop en een staart wil vertellen in een taal die, hoe bloemrijk soms ook, altijd toegankelijk is. Niks geen lange, complexe zinnen vol ingebedde dialogen en tijd- en perspectiefwisselingen waarin de lezer zijn weg maar moet zien te vinden.
In De weduwe worden geen jaartallen genoemd, met uitzondering van de tot tweemaal toe herhaalde verwijzing naar een speciale port uit 1860 die behoorlijk oud moet zijn. Maar hoe oud precies, laat de schrijver bijna plagerig in het midden. Wel is duidelijk dat er al treinen reden, maar dat het lokale transport nog met paard en wagen plaatsvond. Het verhaal ontvouwt zich in en rond een landgoed waarvan de eigenaar vroegtijdig is gestorven. Zijn jonge weduwe, Maria Leonor, staat er nu alleen voor en dat gaat haar niet makkelijk af, om het zachtjes uit te drukken.
Meer nog dan door praktische problemen - aan haar nu de zware taak om het landgoed te runnen - wordt zij opnieuw geplaagd door demonen die zij niet van een vreemde heeft - haar zonderlinge vader pleegde zelfmoord - maar die zich dankzij haar ondernemende man jarenlang gedeisd hadden gehouden. Naast deze erfelijke kwestie, die Saramago wellicht heeft afgekeken van het naturalisme, is er nog een andere factor in het spel: de gekooide seksuele verlangens, waarmee ook Madame Bovary, Anna Karenina, La Regenta en andere grote vrouwen uit de 19de-eeuwse literatuur te kampen hadden.
Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Eerst zijn er de driftbuien, waar onder anderen Maria Leonors kinderen het slachtoffer van zijn, daarna ontpopt ze zich tot voyeur van minnende personeelsleden, en wat er daarna gebeurt laat zich raden. Saramago, die nog maar 24 was toen hij dit boek schreef, brengt het allemaal in indringende en soms ook huiveringwekkende scènes tot leven. Maar wat misschien nog wel het meest fascineert in deze roman is de vijandige en paradoxaal genoeg ook bijna symbiotische relatie tussen Maria Leonor en Benedita, de vrouw die de huishouding bestiert. Benedita houdt Maria Leonor op hondsbrutale wijze een spiegel van fatsoen voor, keer op keer. Maar, zo suggereert Saramago op meesterlijke wijze, Maria Leonor houdt haar met haar 'liederlijke' gedrag op haar beurt óók een spiegel voor, waar Benedita liever niet in kijkt.
Er zijn nog veel meer redenen om blij te zijn met deze goede vertaling van Saramago's debuutroman. Onvergetelijk is bijvoorbeeld het moment waarop Maria Leonor op de begrafenis van haar man zich ineens op de grafdelver stort en hard in zijn vingers bijt. Van een heel andere orde is het vriendschappelijke gekibbel over geloof en wetenschap tussen de plaatselijke pastoor en dokter, maar ook dat blijft je bij. En dan zijn er dit soort zinnen, waardoor je eveneens verknocht raakt aan De weduwe: 'De kruisen op de graven (...) wierpen zich in vervormde schaduwen met langgerekte armen tegen de grond.'
De enige dissonant is het geforceerde patsboem-einde. Hier krijg je sterk de indruk dat Saramago ineens genoeg kreeg van zijn eersteling. Ten onrechte: met De weduwe schreef hij een volbloed 19de-eeuwse roman, waarop verder niks valt af te dingen.
★★★★☆
Uit het Portugees vertaald door Maartje de Kort. Meulenhoff; 312 pagina's; € 22,99.
Verberg tekst